Tijdens onze reis in Irak wilden mijn broer en ik ook een bezoek brengen aan Kirkuk. We zijn daar geboren en mijn moeders familie woont er nog steeds. Haar familie bestaat uit Koerden, Turkmenen en Arabieren. Dat is een mix die je nu niet snel meer aan zal treffen in Irak; er heerst nog steeds spanning tussen de verschillende groepen. De Koerden aan de ene kant en de Arabieren en Turkmenen aan de andere, eisen Kirkuk op. Maar op straat lijkt het de mensen niet meer uit te maken wie de olierijke stad inneemt. Iedereen wil maar een ding: veiligheid.
Ik wist niet wat ik zag toen ik Kirkuk binnenreed. Zojuist was ik niet een stad binnengereden, maar een vuilnisbelt. Overal lag puin en volgens mij is er sinds de oorlog geen vuilniswagen meer langs geweest. Het aanzicht maakte me depressief. Even later zag ik kapotgeschoten gebouwen, oude huizen en slechte wegen. Kirkuk zag er nog slechter uit dan zes jaar geleden.
Mijn familie had zich verzameld bij mijn tante. Al snel ging ons gesprek over de situatie in de stad. Het was alsof mijn tante haar hart al jaren niet had gelucht en ik kreeg alle ellende te horen. “We beginnen een hekel te krijgen aan onze stad. We zijn bang, maar we weten niet voor wie. Als er vroeger iets gebeurde, dan wisten we dat Saddam Hoessein erachter zat. Nu weten we niet wie onze vijand is. Op straat loopt een stel gekken dat elk moment kan toeslaan. Ik hunker naar de tijden van Saddam Hoessein.”
Steeds vaker hoor en lees ik dat mensen terug verlangen naar de tijden van de dictator. Niet naar de persoon zelf, maar naar de situatie in het land. Het is waar dat men onder Saddam Hoessein geen vrijheid van mening had, maar mensen konden wel rustig naar bed. Er was geen angst voor autobommen of zelfmoordaanslagen. Nu hebben mensen én geen vrijheid van meningsuiting én geen normaal bestaan. “Dit is niet het leven wat we wilden”, vertelt mijn nicht. “We dromen van simpele dingen. Ik wil graag een speeltuin voor mijn kinderen. En als ik ‘s morgens naar mijn werk ga, dan wil ik rijden over een echte straat. ’s Avonds wil ik met mijn man uit eten of naar de bioscoop. Ik wil leven, en de dingen doen die ik vroeger ook deed.”
De drang om hun leven weer op te pakken begrijp ik goed. Men brengt de meeste tijd thuis door. Maar wanneer je toch eens uit wilt gaan biedt restaurant ‘Abdullah’ uitkomst. Daar gingen we dus naartoe op onze eerste avond. De familie wilde iets leuks met ons doen en nodigde ons uit voor een etentje. Het restaurant zag er gezellig uit en ik was blij voor mijn familie dat ze af en toe hier terecht konden. Maar mijn vreugde verdween snel toen mijn neef vertelde dat ‘Abdullah’ hetzelfde restaurant is waar in december 2008 een vrouw zichzelf opblies. De aanslag kostte 55 mensen het leven. Ondanks die afschuwelijke gebeurtenis blijven de mensen komen. Het is het enige uitje in Kirkuk. In het restaurant kunnen ze even ontsnappen aan de dagelijkse ellende. Buiten het restaurant op het grasveld kunnen de kinderen weer lachen als ze de glijbaan afglijden. De inwoners van Kirkuk kunnen in het restaurant weer op adem komen. Ondanks alles wat zich hier heeft afgespeeld.
Ik had deze blog al voor een groot deel geschreven, toen ik van de week hoorde over een vrachtwagen die bij een moskee in Kirkuk was ontploft. Bij de aanslag zijn tot dusver 73 mensen om het leven gekomen en 200 mensen raakten gewond. Toen ik het nieuws hoorde, moest ik meteen aan de woorden van mijn nicht denken. Al haar dromen wil ze opzij zetten, als ze er maar één ding voor terug krijgt: Veiligheid in Kirkuk.
Nian Bakal studeert aan de School voor Journalistiek in Tilburg. Ze loopt stage bij correspondent Nicole le Fever in Jordanië. Nian vluchtte in 1995 met haar familie uit Noord-Irak. Ze was toen negen jaar oud. Sindsdien woont ze in Nederland.