De overleden mensen in de straten van Halabja vergeet ik nooit. Vooral de dode kinderen blijven mij bij. Ik was zeven of acht jaar toen ik de beelden voor het eerst zag. Hoe kon Saddam Hoessein Halabja bombarderen met gifgassen? Mijn ongeloof en onbegrip was als kind groot. Door de jaren heen bleef Halabja in mijn hart. Ik wilde er naartoe. Ik wilde in de stad lopen. Ik wilde de nabestaanden spreken. Ik wilde weten of het beter ging met Halabja.
Op de ochtend van 16 maart 1988 zette het Iraakse leger een gifgasaanval in op de Koerdische stad Halabja. Dit gebeurde tijdens de Iran-Irak oorlog. Saddam strafte de Koerden voor hun samenwerking tegen zijn bewind. Meer dan vijfduizend mensen werden gedood en honderden raakten gewond.
Nu ik in Irak ben besluit ik Halabja te bezoeken. De weg van Erbil naar Halabja is prachtig. Ik was vergeten hoe mooi Koerdistan is. Als je richting de stad rijdt, kan je niet geloven dat op zo’n prachtige plek zoiets afschuwelijks gebeurd kan zijn. Terwijl ik Halabja in rijd, schrik ik van het aanzicht van de stad. Er is geen bouwnijverheid zoals ik dat heb gezien in Erbil.
Overal zie je ruines en de mensen zijn arm. Men is nu pas bezig om een ziekenhuis te bouwen. De kinderen die geboren worden met een afwijking die te wijten zijn aan de gifgasaanval, worden in de omliggende steden van Halabja en in Iran geopereerd. Nabestaanden krijgen huizen aangeboden en een klein bedrag voor hun medische zorg. In 2003 werd een museum gebouwd ter nagedachtenis van de slachtoffers. In 2007 werd het afgebrand uit onvrede over de situatie in Halabja. Het museum is ondertussen herbouwd, maar voor de mensen in Halabja is er niks veranderd.
Ik loop over de begraafplaats van Halabja waar de slachtoffers van 1988 begraven liggen. Bij een van de graven tref ik een oude man in Koerdische klederdracht. Terwijl ik foto’s aan het maken ben, voel ik zijn blik op mij gericht. “Jullie doen niks met de foto’s en onze verhalen. Iedereen is Halabja vergeten”, zegt hij met een zachte stem. Voor hem ben ik de zoveelste journalist die niks zal betekenen voor de mensen. Maar wat kunnen we doen voor Halabja? Kijkend naar de graven antwoord hij: “We hebben dezelfde dingen nodig die jij nodig hebt om te overleven. We hebben niks hier. Iedereen durft over Halabja te praten en noemt het een belangrijke gebeurtenis. Waarom worden we dan niet als belangrijk gezien?”
Met pijn in mijn hart neem ik afscheid van de oude man. Ik loop richting de graven en ik zie een spandoek met de foto’s van de slachtoffers. Het spandoek is opgehangen omdat de Iraakse premier Nouri al Maliki misschien een bezoek brengt aan Halabja. In gedachte moet ik er cynisch om lachen. Wat zou Maliki hier moeten doen? Tussen de Arabieren en Koerden gaat het niet goed. Is Maliki de persoon die iets voor de mensen in Halabja moet betekenen, of moeten juist de Koerdische leiders het voorbeeld geven? Zij hebben nu de macht in Koerdistan. Het wordt tijd om iets terug te doen voor hun volk waar ze altijd met zoveel trots over spreken.
Nian Bakal studeert aan de School voor Journalistiek in Tilburg. Ze loopt stage bij correspondent Nicole le Fever in Jordanië. Nian vluchtte in 1995 met haar familie uit Noord-Irak. Ze was toen negen jaar oud. Sindsdien woont ze in Nederland.